Omzetting van DAC6 -Richtlijn in Belgisch recht
Blienberg Advocaten schreef in juni van dit jaar reeds een blog over de Europese Richtlijn aangaande de verplichte uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot grensoverschrijdende constructies (hierna: DAC6-Richtlijn).
De DAC6-Richtlijn werd door de Belgische wetgever omgezet in nationale wetgeving, meer specifiek in het Vlaams Decreet van 26 juni 2020. Bijgevolg zijn bepaalde tussenpersonen, waaronder advocaten, verplicht om sommige grensoverschrijdende constructies aan de fiscus door te geven. Deze wetgeving veroorzaakte de nodige tumult en dan voornamelijk vanuit de hoek van de advocatuur. Dergelijke meldingsplicht valt dan ook niet onmiddellijk te rijmen met het beroepsgeheim, dewelke een essentieel element is om een vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt te kunnen waarborgen.
Zoals verwacht werden dan ook een aantal vernietigingsberoepen ingesteld bij het Grondwettelijk Hof tegen de Belgische omzettingswet, o.a. door de Orde van Vlaamse balies. Dit is een orgaan dat alle Vlaamse advocaten vertegenwoordigt en de belangen van de advocatuur behartigt als beroepsorganisatie in relatie met de overheden.
Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof heeft op 17 december uitspraak gedaan omtrent het verzoek tot schorsing van het Decreet van 26 juni 2020 inzake de verplichte automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen bij grensoverschrijdende constructies.
Het Hof heeft geoordeeld dat 2 punten van het Decreet vatbaar zouden kunnen zijn voor kritiek met name:
- Het decreet bepaalt dat er bij ‘marktklare constructies’ geen ontslag van meldingsplicht kan worden opgeworpen. Het Hof meent dat dit een probleem zou kunnen vormen inzake het beroepsgeheim;
- Verder was het Hof van oordeel dat de melding aan andere tussenpersonen dat men zich als tussenpersoon op het beroepsgeheim beroept, ook problematisch kan zijn in kader van het beroepsgeheim.
Bijgevolg werden een aantal bepalingen van het Vlaams Decreet geschorst. De advocaat kan zich nu nog steeds beroepen op zijn beroepsgeheim, ook in het geval van ‘marktklare constructies’. Daarnaast moet de advocaat, wanneer hij zich wil beroepen op zijn beroepsgeheim, enkel de tussenpersonen die cliënt zijn hieromtrent inlichten.
Het Grondwettelijk Hof zal hieromtrent later nog definitief uitspraak doen in haar vernietigingsarrest. Maar voor nu blijkt uit de schorsing van enkele bepalingen wel duidelijk dat het Hof een zeker belang hecht aan het beroepsgeheim van de advocaat.