KB nr. 15
In onze blog van 4 mei 2020 hebben we een toelichting gegeven over KB nr. 15 met betrekking tot een tijdelijke bescherming van ondernemingen die in moeilijkheden zijn ten gevolge van de Covid 19 pandemie. We hebben ook toegelicht dat het principe blijft dat opeisbare schulden moeten betaald worden en dat er geen misbruik mag gemaakt worden van de beschermingsmaatregel.
Indien een onderneming vermoedt dat haar schuldenaar zich schuldig maakt aan misbruik, kan zij het recht niet in eigen handen nemen. Zij moet zich tot de Voorzitter van de ondernemingsrechtbank zetelend zoals in kort geding richten die zal oordelen op grond van het proportionaliteitsbeginsel en de belangen van beide partijen tegenover elkaar zal afwegen.
We gaven toen al aan dat mogelijke criteria waarmee de Voorzitter van de ondernemingsrechtbank zetelend zoals in kort geding kan rekening houden zijn:
De vraag of ten gevolge van de Corona-crisis de omzet of activiteit van de schuldenaar sterk gedaald is,
- Of er volledig of deels beroep gedaan is op tijdelijke of volledige werkloosheid en
- Of de overheid bevel heeft gegeven tot sluiting van de onderneming van de schuldenaar.
- Pogingen tot overleg tussen schuldenaar en schuldeiser, alsook met pogingen tot het verkrijgen van nieuwe kredieten.
Rechtspraak
Zeer recent kreeg Blienberg Advocaten de kans om het voorgaande te toetsen aan de praktijk.
Wij werden geraadpleegd door een bedrijf dat door twee van haar ex-managers werd gedagvaard tot opheffing van de beschermingsmaatregel. Zij wensten te dagvaarden in ontbinding van hun consultancy contracten en in betaling van (beweerde) openstaande facturen.
Volgens de eisende partijen in het geding kon onze cliënte geen aanspraak maken op de tijdelijke bescherming van het KB. nr. 15 aangezien er geen causaal verband zou zijn tussen het nog niet betaald zijn van sommige openstaande facturen en de Covid 19 pandemie. Bovendien beweerde deze ex- medewerkers dat onze cliënte zich al in staking van betaling zou hebben bevonden vóór 18 maart 2020.
Zij staafden dit argument door te verwijzen naar hun eigen onbetaalde facturen.
Uit de stukken bleek echter heel duidelijk dat er helemaal geen sprake was van een staking van betaling op 18 maart 2020.
Het was echter wel interessant om te weten of de Voorzitter zou oordelen dat er moet aangetoond worden dat er een rechtstreeks causaal verband is tussen het uitblijven van de gevorderde betalingen enerzijds en de moeilijkheden die de onderneming ondervond door de Covid 19 pandemie anderzijds om van de bescherming te genieten. Of is het voldoende om aan te tonen dat, naast het feit dat de onderneming niet in staking van betaling was op 18 maart 2020, de schuldenaar effectief schade lijdt door de Covid 19 pandemie en de overheidsmaatregelen die daarmee gepaard gaan en zij daardoor nu niet kan gedwongen worden tot betaling.
De facturen die de ex-medewerkers wilden invorderen dateren immers van vóór de coronacrisis.
Oordeel van de Voorzitter ondernemingsrechtbank
De Voorzitter van de ondernemingsrechtbank zetelend zoals in kort geding heeft rekening gehouden met het feit dat cliënte van Blienberg advocaten wel degelijk een belangrijk omzet verlies lijdt door de Covid 19 – maatregelen enerzijds en zij anderzijds wel degelijk haar goede wil heeft getoond door bijvoorbeeld betalingsvoorstellen te doen aan de twee ex- medewerkers.
De Voorzitter heeft geoordeeld dat het niet noodzakelijk is om een rechtstreeks verband aan te tonen tussen het niet betalen van een schuld/vordering en de Covid 19 crisis.
De Voorzitter heeft beslist dat er geen redenen zijn om de bescherming op heffen.