Wat is een voorkooprecht?
Een vaak voorkomende clausule in (handels)huurcontracten is een voorkooprecht. Dit houdt in dat de huurder een recht van voorrang heeft ten aanzien van andere potentiële kopers wanneer de verhuurder het onroerend goed of de handelszaak zou willen verkopen.
Een voorkooprecht kan vooral voordelig zijn in het geval van een handelshuur aangezien de handelshuurder op die manier de kans heeft om zijn/haar gedane investeringen aan de handelszaak te behouden en – vaak niet onbelangrijk – de locatie.
Onvoorwaardelijke aanvaarding
Wanneer de eigenaar beslist om het onroerend goed of de handelszaak te verkopen dan kan de huurder/begunstigde zijn voorrangsrecht enkel uitoefenen aan exact dezelfde voorwaarden waartoe een kandidaat-koper zich heeft verbonden.
De verkoopsvoorwaarden worden daarom dan ook van bij aanvang onherroepelijk vastgelegd en de begunstigde van het voorkooprecht kan hier geen enkele wijziging aan brengen.
Als gevolg hiervan is het merendeel van de rechtspraak van oordeel dat het voorkooprecht maar geldig kan worden uitgeoefend indien de begunstigde het verkoopaanbod ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud aanvaardt.
Nuancering
Het hof van beroep te Gent heeft daar in een arrest van 12 november 2019 een andere kijk op gegeven.
De feiten die aan de basis lagen van de zaak waren als volgt:
De huurder had zijn voorkooprecht uitgeoefend maar ging niet akkoord met één bepaalde clausule in het verkoopcontract met name de clausule die de makelaarskosten ten laste van de koper legde. Volgens de huurder was zij niet gebonden aan dit beding. De verkoper oordeelde op zijn beurt dat het voorkooprecht op die manier niet geldig werd uitgeoefend en hij het onroerend goed bijgevolg aan iemand anders kon verkopen.
Redenering hof
Het hof van beroep bevestigde allereerst het principe dat het voorkooprecht zonder enig voorbehoud moet worden uitgeoefend, doch stelde zij dat dit enkel van toepassing was op de essentiële en substantiële elementen van de verkoopovereenkomst. Bijkomstige elementen zouden niet uitdrukkelijk moeten aanvaard worden.
Volgens het hof was het beding omtrent de makelaarskosten geen essentieel of substantieel element aangezien deze clausule de loutere bevestiging was van twee eerder afgesloten overeenkomsten: enerzijds tussen makelaar/verkoper en anderzijds tussen verkoper/kandidaat koper. Bij geen enkele van die overeenkomsten was de huurder dus partij.
Het feit dat die makelaarsclausule werd opgenomen in de verkoopovereenkomst tussen de huurder/begunstigde en de verkoper voegde volgens het hof dan ook geen nieuw essentieel element toe.
De huurder kon zo alsnog zijn voorkooprecht uitoefenen en het onroerend goed bij voorrang aankopen.