Inperking vrijheid van ondernemen
De invoering van artikel IV.2/1 van het Wetboek Economisch Recht bracht een belangrijke vernieuwing voor het mededingingsrecht teweeg. Dit artikel voert een verbod in om misbruik te maken van de – zwakke – positie van ondernemingen die economisch afhankelijk zijn van andere – dominerende -ondernemingen.
De achterliggende beweegreden van deze bepaling is om de vrijheid van ondernemen enigszins in te perken door oneerlijke gedragingen te sanctioneren en dit ter bescherming van ondernemingen die een economische afhankelijkheidspositie hebben.
Inwerkingtreding
Deze bepaling is reeds sinds 22 augustus 2020 in werking getreden. Deze bepaling geldt zowel voor nieuwe contractuele relaties die na deze datum zijn gesloten maar ook voor alle lopende overeenkomsten tussen ondernemingen
Wie maakt aanspraak op bescherming?
Met de invoering van artikel IV.2/1 worden voornamelijk de verticale B2B-relaties geviseerd bijvoorbeeld de relatie tussen koper-verkoper of leverancier-distributeur. Meer concreet zijn het bijvoorbeeld de landbouwers die beschermd worden ten aanzien van de supermarktketens. De kleinere, zwakkere actoren moeten op die manier een sterkere onderhandelingspositie krijgen en lopende overeenkomsten waar er helemaal geen evenwicht meer is, moeten worden rechtgetrokken.
In rand merken we op dat het op het eerste zicht lijkt alsof de bepaling enkel van toepassing zou zijn op de kleinere onderneming, maar dat is niet het geval.
Toepassingsvoorwaarden
Vooraleer een – kleine – onderneming zich zou kunnen beroepen op het misbruik van de economische afhankelijkheid moeten 3 voorwaarden voldaan zijn:
- Er moet een positie van economische afhankelijkheid aanwezig zijn
Een positie van economische afhankelijkheid houdt in dat een onderneming niet binnen een redelijke termijn en aan redelijke voorwaarden in staat is om een gelijkwaardige contractspartij te vinden op de markt waardoor bijgevolg een dominerende onderneming de macht heeft om bepaalde prestaties/voorwaarden op te leggen die in andere omstandigheden nooit zouden worden aangenomen.
De knowhow, marktkracht, … die een dominerende onderneming bezit, kan een andere onderneming economisch afhankelijk maken.
- Deze positie wordt misbruikt door een dominerende onderneming
Misbruik wordt als volgt gedefinieerd: elke gedraging die een onderneming kan stellen dankzij de omstandigheid dat ze haar contractspartner onder haar economische afhankelijkheid houdt.
De wet somt een aantal niet exhaustieve gevallen van misbruik op waaronder het opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen, opleggen van ongelijke voorwaarden bij gelijke prestaties, ….
- Door het misbruik van die positie wordt de vrije concurrentie op de Belgische markt aangetast of minstens een wezenlijk deel daarvan
Een mogelijke aantasting van de mededinging is hierbij voldoende.
Sanctiemechanismen
Het misbruik van de positie van economische afhankelijk kan zowel publiekrechtelijk als burgerrechtelijk worden gesanctioneerd.
In eerste instantie kan de mededingingsautoriteit een geldboete opleggen van maximaal 2% van hun omzet. Deze boete kan worden opgelegd onder de verbeurte van een dwangsom van 2% van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging.
Op burgerrechtelijk vlak dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen 2 situaties.
In het geval dat het misbruik er net voor zorgt dat er geen overeenkomst kon tot stand komen, riskeert de dominerende onderneming om buitencontractueel aansprakelijk te worden gesteld, dewelke gepaard kan gaan met een schadevergoeding.
In het andere geval waarbij er wel een overeenkomst is tot stand gekomen maar waarbij het misbruik net voor de sluiting of bij de sluiting van de overeenkomst plaatsvond dan tast dit de geldigheid van de overeenkomst aan. Het wilsgebrek van de gekwalificeerde benadeling brengt dan de nietigheid van de overeenkomst met zich mee. Sterker nog, het misbruik van de economische afhankelijkheid maakt zelf een schending van de openbare orde uit wat automatisch leidt tot de absolute nietigheid van de overeenkomst.