Recht op een ‘fresh start’
Dankzij de kwijtschelding kan een natuurlijke persoon na faillissement bevrijd worden van zijn restschulden. Dit betekent dat alle inkomsten die na het faillissement worden verworven, niet toekomen aan de curator maar aan de onderneming.
In de praktijk gaat men er meestal vanuit dat die kwijtschelding sowieso wordt toegekend door de rechtbank, alhoewel de wet dit niet met zo veel woorden bepaald. Er zou enkel een weigering mogelijk zijn door de rechtbank indien ofwel de gefailleerde een kennelijke grove fout heeft begaan die heeft bijgedragen tot het faillissement, ofwel op verzoek van een belanghebbende zoals het OM of de curator zelf.
Kortom, van zodra een ondernemer – natuurlijk persoon failliet zou verklaard zijn, zouden de restschulden automatisch worden gewist.
Automatisme mits indienen verzoek?
Desondanks de kwijtschelding vanzelfsprekend wordt geacht, moet de gefailleerde wel een verzoek richten aan de rechtbank om te worden kwijtgescholden. Dit verzoek kan al op het ogenblik dat het faillissement wordt aangevraagd en ten laatste, conform artikel XX.173 WER, binnen de 3 maanden na het faillissementsvonnis. Die termijn van 3 maanden moest volgens de huidige rechtspraak gezien worden als een vervaltermijn.
De vervaltermijn en het gelijkheidsbeginsel
Het Grondwettelijk Hof heeft in haar arrest van 22 april 2021 geoordeeld dat de interpretatie van de termijn van 3 maanden na opening van het faillissement als een vervaltermijn in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Allereerst meent het Hof dat uit de parlementaire voorbereiding van de wet nergens blijkt dat het doel van de wetgever was om de kwijtschelding afhankelijk te maken van een verzoek, noch van een vervaltermijn.
Voorts stelt het Hof dat door de kwijtschelding te onderwerpen aan een vervaltermijn, het nagestreefde doel van de zogenaamde fresh start en tweede kans voor ondernemers in het gedrang komt indien zij niet tijdig een kwijtschelding aanvragen.
Daarnaast argumenteert het Hof dat een termijn waarbinnen de kwijtschelding moet worden verzocht, geen – positieve – invloed heeft op een mogelijk snellere afwikkeling van het faillissement. Belanghebbenden zoals de schuldeisers, het OM en de curator kunnen nl. al vanaf de bekendmaking van het faillissementsvonnis zich verzetten tegen de kwijtschelding. Meer nog, zelfs tot 3 maanden na het vonnis van de kwijtschelding kunnen belanghebbenden zich hiertegen verzetten.
Weg met die (verval)termijn?
Het zou misschien logischer zijn dat de rechtbank bij elke onderneming ‘oordeelt’ of zij al dan niet in aanmerking komt voor de kwijtschelding, los van enige termijn.
Goed nieuws voor zij die de termijn van 3 maanden die tot nu toe als een vervaltermijn werd geïnterpreteerd hadden laten voorbij gaan.
Voor mij meer vragen, kan u ons altijd contacteren.